De Quenelle van Geert en de Godwin van Fouad

Maar weinig mensen zijn in staat tot Hitler-vergelijkingen die niet potsierlijk zijn. Sander van der Pavert kan het. Fouad Sidali en Fatima ImageElatik niet. Al helemaal niet als het object van ongenoegen Geert Wilders heet.

We konden natuurlijk wachten op de volgende integratie-oprisping. In een jaar met twee verkiezingscampagnes was het tegendeel verbazingwekkender geweest. Wilders roept iets over ‘De Marokkanen’, en de rest van de Nederlandse politiek roept iets terug. Meestal iets met zinnen die de woorden ‘scherp’ en ‘veroordeling’ bevatten. Maar soms met een Historische Vergelijking. Zoals deze week, toen de beide PvdA-kopstukken Wilders maar weer eens associeerden met wijlen de douanierszoon uit Braunau.

Elk nuchter denkend mens wordt natuurlijk net zo moe van Wilders als van zijn opponenten, inmiddels. De discussie is wel gevoerd, zo langzamerhand. Wij die niet van een der beide zijden van het integratie-debat leven, doen rustig verder. Maar de discussie gaat door. Relevant eraan is eigenlijk niet meer wat er wel wordt gezegd. Maar wat er wordt verzwegen.

Dat gebrek werd onlangs treffend duidelijk in een ander, maar in dit verband net zo’n interessant geval: de ‘quenelle’. Een gebaar, bedacht door de meervoudig voor jodenhaat veroordeelde Franse komiek Dieudonne. Bedoeld, dixit de grollenmaker, ter symbolisering van verzet tegen wat de Fransman ‘het systeem’ noemt. Maar het gebaar oogt als een soort omgekeerd Nazi-saluut en een aanzienlijk aantal van Dieudonne’s fans vat het gebaar ook zo op; tenminste, als we af mogen gaan op de foto’s van lustig erop los quenellende jongeren in Auschwitz.

Het ‘systeem’. Het systeem is een codewoord geworden voor allerlei gevoelens, die niet gaan over wat ons verontrust, over de dagelijkse, praktische problemen waar we mee kampen. In sociale zin, in economische zin, of culturele. Nee, het ‘systeem’ staat voor wat we, in de diepste krochten van ons angstige hart, als oorzaak van die problemen zien. En hetzelfde geldt voor veel van het idioom van Wilders en zijn kiezers.

Het gebrek is dat we die dingen niet meer mogen benoemen voor wat ze zijn. Want dat is een Godwin. En we zijn geen racist. En zo verder. En in die zin hadden Fatima en Fouad, in al hun onbeholpenheid, natuurlijk gewoon gelijk.

Geef antisemitisme, afkeer van immigranten en andere vormen van haat een vinger, en ze nemen je hele hand. Het probleem met de quenelle, met de aan hysterie grenzende afkeer van Israel, en met politieke voorstellen om moslims te tellen en te berekenen wat ze de samenleving kosten, is dat ze zo ambigu zijn. En dat is wat ze zo verraderlijk en gevaarlijk maakt. De verzachtende omstandigheden waaronder iemand voor een synagoge gaat staan waar onlangs drie bezoekers werden vermoord en de quenelle maakt, zijn belangrijk. Maar we hebben het debat zo vertroebeld dat we geen onderscheid meer maken tussen echte problemen, en pure, ongefundeerde haat.

Het is de waas van plausibele ontkenbaarheid die het zo gemakkelijk maakt om codetaal te gebruiken, voor wie haatgevoelens koestert. En te verhullen wat er werkelijk aan de hand is: dat we weer, zonder gehinderd te worden door de feiten, ons sociaal ongemak, onze economische problemen, of bedreigende internationale gebeurtenissen mogen toeschrijven aan hele bevolkingsgroepen. Dat collectieve schuld weer acceptabel is. Dat we sinistere, ophitsende taal, gebezigd door een parlementariƫr of een komiek, nuanceren en wegredeneren. Met een beroep op het gezonde volksgevoel.

In dat opzicht is dit volk trouwens nooit anders geweest. De laatste om dreigend onheil te herkennen, de eerste om er gezagsgetrouw en vlijtig mee te collaboreren. Om maar eens een Historische Vergelijking te bezigen.